22 maart 2016: stilte en ‘brave’ patiënten

Exact vijf jaar geleden was een zwarte dag in de geschiedenis van België. Bovendien een dag die op de betrokkenen een diepe impact heeft nagelaten. Adjunct-hoofdverpleegkundige Ludwig De Lange vervulde die dag een belangrijke rol bij de opvang van slachtoffers in het Militair Hospitaal Koningin Astrid. Hoe heeft hij die dag beleefd en welke impact heeft die gebeurtenis op hem gehad?

De dag van de aanslagen is Ludwig niet van dienst. Om 8.00 u ’s morgens belt het ziekenhuis hem echter op om toch te komen werken. Vlak nadien belt zijn schoonbroer die op de luchthaven werkt. “Er is een bom ontploft op de luchthaven, ik ruik het buskruit. Het is erg, heel erg.”

 

“Toen dacht ik meteen: ik moét naar het ziekenhuis”, vertelt Ludwig. “Het is heel dubbel. Je wilt er zijn om als hulpverlener je steentje bij te dragen. Maar tegelijk wil je er ook niet zijn omdat je al dat leed niet wil zien.”

Ludwig arriveert tegelijkertijd met de eerste patiënt, een meisje van 17. Ze heeft brandwonden aan beide handen, hoofd en nek. Ze moeten de milt en een deel van de lever verwijderen. Bovendien heeft ze twee maagperforaties en twee open beenbreuken. “Gelukkig stelt ze het nu goed”, zegt Ludwig.

 

Door zijn kennis over het noodplan, deelt hij de eerste bevelen uit voor de triage. Zelf neemt hij de verantwoordelijkheid op voor de zone met lichtgewonden. Die bevindt zich in de inkomhal van het ziekenhuis. De rampenploeg van wacht heeft die zaal ondertussen gebruiksklaar gemaakt met bedden en zuurstofaansluitingen.

 

Het ziekenhuis doet die dag dienst als vooruitgeschoven medische post waar 93 patiënten worden verzorgd. “In eerste instantie was die aan de luchthaven opgericht,” vertelt hij, “maar het was er niet veilig en de mensen waren bang. Daarom werd iedereen naar hier gebracht voor triage om ze vervolgens naar verschillende ziekenhuizen over te plaatsen. Hier hebben we slechts achttien slachtoffers gehospitaliseerd.”

 

“Ik ben druk in de weer geweest. Maar toen ik ’s nachts thuiskwam, vroeg ik me af: wat heb ik nu eigenlijk gedaan? Midden in de nacht ben ik wakker geworden met stevige spierpijn. Wat me wel altijd zal bijblijven is hoe braaf de patiënten waren. De zaal lag vol gekwetsten maar het was er stil en iedereen deed onmiddellijk wat je vroeg.”

Johan Vandevoort, de eerste verpleger ter plaatse in Zaventem, beaamt dit onmiddellijk. “In een film hoor je geroep en getier maar in realiteit … Daar kreeg je echt koude rillingen van.” Omdat ze in shock waren? “Misschien”, gaat Ludwig verder. “Maar ik kon vooral zien dat ze opgelucht waren omdat ze zich veilig voelden en geholpen werden.”

 

Hoewel het noodplan regelmatig wordt ingeoefend, blijkt de realiteit toch anders. “Hier waren we niet op voorbereid”, zegt Ludwig. “Ik denk niet dat iemand dat kan zijn. Op dat moment doe je gewoon wat je moet doen. Die handelingen zijn erin gedrild dus schakel je over op automatische piloot.”

 

“Bij een oefening voelen we wel druk maar in de realiteit is de psychologische impact toch groter. Er zijn zaken die op mijn netvlies gebrand staan, maar het beïnvloedt mijn functioneren niet. Het is voor mij wel belangrijk om met mijn vrouw en collega’s te kunnen praten over wat er gebeurd is.”

 

“Je moet soms zware keuzes maken,” vult Johan aan, “maar achteraf moet je tevreden zijn met de hulp die je geboden hebt.”

 

Dit is de eerste getuigenis in een reeks van drie. Donderdag 25 maart laten we kolonel Bart Demuynck aan het woord, die destijds deel uitmaakte van het commando. Als laatste vertelt majoor Magali Huret haar verhaal als crisispsychologe op maandag 29 maart.

Nathalie Mylle

Ritchie Sedeyn / Patrick Brion