
50 jaar geleden traden vrouwen toe tot de rangen
5 mei 1975 markeerde een keerpunt in de geschiedenis van de Belgische strijdkrachten. Na jaren van debat gaf minister van Defensie Paul Van den Boeynants eindelijk toestemming voor de rekrutering van vrouwen.
Lang voor hun officiële integratie in 1975 werd de opname van vrouwen in de strijdkrachten al overwogen. Vanaf de jaren 1950 moedigde de NAVO haar lidstaten aan om deze optie te bestuderen om het tekort aan mannelijke reservisten in geval van oorlog op te vangen. België sloot zich snel aan bij deze aanbeveling en nam deze mogelijkheid voor het eerst op in de militiewet van 2 september 1957.
In theorie maakte deze tekst de weg vrij voor het rekruteren van vrouwen voor niet-strijdende functies, en onder bepaalde voorwaarden, namelijk de Belgische nationaliteit hebben, minstens 18 jaar oud zijn, niet zwanger zijn, minimaal 1m50 meten, vrijwillig in dienst treden en slagen voor de technische selectieproeven. Artikel 95 van de wet bepaalt echter dat vrouwen enkel aangeworven kunnen worden in tijden van mobilisatie…
Parallel daaraan zal de Conventie van New York uit 1953 – die gelijke toegang tot openbare functies garandeert, inclusief militaire – ook de latere wetgeving beïnvloeden. Aanvankelijk terughoudend, ratificeerde de Belgische regering het uiteindelijk in maart 1964. Dit wettelijk kader, in combinatie met de eisen van de feministische beweging, droeg geleidelijk bij aan de openstelling van de krijgsmacht voor vrouwen.
De eerste vrouwelijke militairen
Op 2 juni 1975 traden 31 vrouwelijke vrijwilligers toe tot de Marine in Sint-Kruis (Brugge), onder de naam “DAMARs” – een samentrekking van “Dame de la Marine” en “Marine Dame”. Al snel volgden de andere componenten en de eerste Vrouwelijke Beroepsvrijwilligers (VBV) sloten zich aan bij de landmacht in Peutie, de luchtmacht in Koksijde en de medische diensten in Gent.
De begindagen werden echter gekenmerkt door strenge limieten. Vrouwen waren beperkt tot ondersteunende functies – administratie, bevoorrading of technische taken. En de integratie verliep niet zonder moeilijkheden. Een “monitrice B” werd aangesteld om de communicatie tussen de vrouwelijke rekruten en de hiërarchie te verzorgen.
In 1977 opende Defensie haar rangen voor de eerste vrouwelijke officieren en onderofficieren. Het jaar daarop werden ze toegelaten tot de Koninklijke Militaire School (KMS).
Naar volledige gelijkheid
Een beslissende stap naar gelijkheid werd gezet met het koninklijk besluit van 4 februari 1981, dat alle militaire categorieën en functies openstelde voor vrouwen. Voortaan konden ze genieten van dezelfde opleiding als hun mannelijke tegenhangers. Ondanks tegenstand van de generale staf besliste de toenmalige minister van Defensie in het voordeel van volledige gelijkstelling.
“Vanuit juridisch oogpunt is de nieuwe situatie heel duidelijk, maar in de praktijk moet er nog veel gebeuren”, verklaarde de minister in 1981. “Dit besluit zal nog veel problemen opleveren waarvoor geen pasklare antwoorden bestaan en die we alleen door ervaring zullen oplossen.”
Een blijvende erfenis
De integratie van vrouwen in de Belgische strijdkrachten is niet van een leien dakje verlopen. Hoewel ze tegenwoordig op alle niveaus dienen, ook in gevechtsfuncties, was hun pad bezaaid met obstakels. Dit proces, dat enkele decennia geleden begon, heeft de basis gelegd voor de gelijkheid die nu volledig is verankerd binnen de Belgische Defensie.







